De laatste weken is de dood in mijn leven zeer dichtbij gekomen. Allereerst door het vrij plotselinge sterven van kardinaal Simonis. Hij was voor mij een zeer dierbaar mens. Niet alleen doordat ik uit zijn handen de wijdingen tot diaken, priester en bisschop heb ontvangen. Maar ook door de jarenlange samenwerking, waaronder een aantal jaren als zijn hulpbisschop.
Hij was een man op leeftijd. In november zou hij 89 worden. Als mensen hoogbejaard zijn, ga je onwillekeurig met hun dood rekening houden. Maar als het dan zover is, blijft de dood toch een vijand. Voorbij de telefoontjes waarin de oude kardinaal mij bemoedigde in mijn werk. Voorbij de gezellige momenten tijdens een goede maaltijd. Voorbij, ja voorgoed voorbij. Kardinaal Simonis was een gelovig mens maar hij worstelde met de dood. Hij geloofde in een thuiskomen bij de Heer maar hij wist ook dat hij alleen door, wat hij noemde, de nauwe poort moest gaan. Toen ik hem de ziekenzalving mocht geven, was de worsteling voorbij. Hij was klaar om te sterven. Heel sereen is hij uiteindelijk weggegleden. Christenen nemen geen afscheid zonder hoop. Integendeel, er is een wenkend perspectief. En dat perspectief is een persoon. Rijk is de mens die mag sterven in de overtuiging dat hij wordt opgevangen door Christus.
De dood kwam recent nog op een andere manier in mijn leven nabij. Ik mocht vorige week het boek Het verdriet van Brabant presenteren. Een mooi uitgegeven gedenkboek over het bisdom van ’s-Hertogenbosch in coronatijd. Het gaat over priesters die coronapatiënten begeleiden en doden een waardige uitvaart geven. Het gaat over religieuzen die in kloosters door het dodelijke virus getroffen worden. Maar het gaat ook over een golf van verbondenheid en solidariteit die door de epidemie in onze parochies ontstond.
Een dag na de boekpresentatie mocht ik in de Sint Jan een viering leiden waarin bijna tweehonderd gestorven religieuzen uit geheel Nederland werden herdacht, allemaal slachtoffers van het dodelijke virus. Langzaam werden de namen voorgelezen en kaarsen ontstoken. Het was een sereen maar ook emotioneel moment. Ik besefte intens het grote verdriet door dit sterven. Door de coronamaatregelen waren de laatste dagen van deze gestorven religieuzen vaak heel eenzaam geweest. Wij kennen de schrijnende verhalen ook uit onze verpleeghuizen. Maar ik weet ook van de machteloosheid van hen die achterbleven. Een geliefde huisgenoot moest worden losgelaten zonder een echt afscheid.
Wij lazen tijdens de herdenkingsviering het evangelie waarin Jezus doodsbang is voor zijn komende kruisdood. Ook Christus, toch zo intens verbonden met zijn Vader, heeft geworsteld toen de dood nabij kwam. Maar Hij bleef trouw aan zijn zending. Als een graankorrel in de aarde stierf hij om zo veel vrucht voort te brengen. In mijn verkondiging heb ik ook over de gestorven religieuzen als graankorrels gesproken. Al bij leven waren zij uitermate dienstbaar in onderwijs en ziekenzorg. Zo waren zij, vanuit hun verbondenheid met God, dienstbaar aan mensen. Vruchtbare graankorrels. Tijdens de viering verhinderde de coronacrisis massale volkszang. Maar een cantorij zong ingetogen een mooie tekst: als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft. In de duisternis van de dood vertrouwen wij erop dat God zelf een lichtend vuur zal ontsteken. In Christus hebben wij Gods trouw immers leren kennen. Zo kunnen wij met perspectief afscheid nemen. Bij de Heer zijn onze doden veilig.
+ Mgr. dr. Gerard de Korte